zaterdag 20 maart 2010

Kreatief met oker

Vandaag zitten we de hele dag in ons busje, voor een onvoorstelbaar monotone rit van 800 kilometer dwars door het hart van Australie. Deze morgen zijn we vertrokken aan The Devil's Marbles, een hoop gigantische stenen knikkers die al aan bod kwamen in het geestige “Down Under” van Bill Bryson. A propos, Tom: bedankt om ons het boek te lenen, je krijgt het over een paar maanden in perfecte staat terug. De kampeerervaring van gisterenavond, een paar kilometer verderop, was waarschijnlijk onze ellendigste tot nu toe... Met onze vliegennetjes over onze hoofden hebben we zitten scrabbelen tot zonsondergang (een prachtig spektakel zoals je het op de foto's in National Geographic zou zien staan), maar toen bij het invallen van de duisternis eindelijk de vliegen verdwenen, dook uit het niets een zoemende zwerm meedogenloze muggen op... Wij dus maar naar binnen in de bloedhete bus, waar we een bende dolgedraaide fruitvliegen op bezoek hadden. Borden langs de weg hadden ons al gewaarschuwd voorzichtig te zijn met verse groenten en fruit, maar ja, er staan zo veel verkeersborden van de weg... Van slapen is niet veel in huis gekomen: Els zit voor de zoveelste keer onder de muggenbeten en ik heb weer een paar liter zweet op onze matras achtergelaten. The same old story...

Na ons bezoek aan de okergroeven in de Macdonnell Ranges was de tijd rijp om ons onder te dompelen in de kunstcollecties in Alice Springs, het belangrijkste centrum van Aboriginal Art in Australie. In tentoonstellingsruimtes in Yulara (het Cultural Centre vlakbij Uluru), Adelaide (het South Australia Museum en het Tandanya Cultural Centre), Melbourne (het Ian Potter Centre) en Canberra (het National Museum of Australia) en in grotten in Flinders Ranges en The Grampians hadden we al veel kunst van Aboriginal-hand gezien. We hebben ervaren hoe “Dreaming” de belangrijkste verklaring van hun kunst is, hoe je van een aantal plaatsen geen foto's mag nemen (voor alle duidelijkheid: van muurschilderingen mag het wel), hoe motieven van dieren (slangen, rupsen, kangeroes,..), planten, bladeren en pitten altijd terugkeren, hoe overleden mensen de eerste jaren na hun overlijden niet mogen afgebeeld worden en hoe de Aboriginals er zelf voor kiezen en aan ons, bezoekers, vragen om spirituele plaatsen in de natuur met respect te behandelen. Een belangrijk thema is dat van Uluru (of “Ayers Rock” zoals de berg sinds de intocht van de blanken bekend staat): rangers van het nationaal park leggen er de nadruk op dat het beklimmen van de rots gelijk staat met het met twee voeten op een altaar gaan staan. De rots is pas sinds enkele jaren (eindelijk!) opnieuw in beheer van de lokale Anangu-gemeenschap, maar blijkbaar zijn er nog een aantal moeilijk te wijzigen afspraken met touroperators die ervoor zorgen dat er toch nog geregeld een groep respectloze Japanners naar boven stormt. Om daar dan te beseffen dat ze het gedurende 3 uur zonder toiletten moeten doen, dat het er loeihard kan waaien en regenen en dat het er gevaarlijk heet kan zijn. Genoeg redenen voor ons om niet naar boven te gaan – over anderhalf jaar zal het voor de wet sowieso niet meer mogen.

Maar goed, genoeg gepreekt – we gingen dus in Alice Springs kijken naar schilderijen en handwerk dat met veel respect voor de kunstenaars (namen waar wij natuurlijk nog nooit van gehoord hadden) en met informatie over hun achtergrond en tradities aan het publiek wordt getoond – en verkocht. Hun kunst en hun filosofie mag er dan een beetje naief uit zien, maar de werken die we zagen in de galerijen van Mbantua en Papunya Tula zullen we ons nog lange tijd herinneren. Natuurlijk heb je in Alice Springs evenveel winkeltjes met in ontwikkelingslanden gemaakte “Australiana”-prullen: plastieken boomerangs, handdoeken in de vorm van de Australische vlag, verkeersborden met waarschuwingen voor overstekende kamelen (in de 19de eeuw samen met kamelendrijvers door de Engelsen uit Afghanistan geimporteerd en nu nutteloos en en masse ronddwalend in het Australisch binnenland) en -een botte belediging, vonden wij- autostickers met “I climbed Ayers Rock”. En niet te vergeten: postkaartjes, waarvan er eentje onderweg is naar Softijs, trotse winnaars van onze vertaalwedstrijd van een aantal dagen geleden... (ja, Michiel, jij krijgt er ook eentje).

Hop, nu verder naar het Kakadu National Park voor meer kunst, exotische dieren en hopelijk de ultieme verlossing van de vliegenzwermen!





donderdag 18 maart 2010

El Puto Niño

We zijn ondertussen al een paar dagen bezig aan de lange tocht van zuid naar noord, dwars door het binnenland van Australië. Tussen Port Augusta en Darwin is er voor een dikke 2500 kilometer alleen maar woestijn, met om de paar honderd kilometer een tankstation of noodtelefoon, en om de pakweg vijfhonderd kilometer een stad van een paar duizend inwoners. Maar 't zijn hier bizarre tijden in Central Australia... Drie dagen geleden naderden we Uluru, de gigantische rode rots die op politiek incorrecte verkeersborden nog altijd als “Ayers Rock” staat aangeduid, en we konden het regenwater van alle flanken naar beneden zien gutsen. Dagen na elkaar heeft het hier geregend, waardoor een aantal rivierbeddingen die bijna permanent droog staan plots meer dan 2 meter water moesten slikken. De zondvloed is hier nog maar net voorbij, maar je kan zien dat de wegen nog niet altijd even netjes opgeruimd zijn – hier en daar ligt de modder nog vrij hoog... Naast de weg krijgen we helemaal geen donkerrode woestijn te zien, maar wel een bijna lieflijk landschap met vers groen gras en bloemetjes – een bizar spektakel dat ze hier naar het schijnt maar om de zoveel jaren meemaken. Het zal wel “El Niño” zijn zeker? Die had in Nieuw-Zeeland ook al de schuld gekregen van de drie weken zónder regen in Milford Sound... Maar je hoort ons niet klagen: we hebben met open mond staan kijken naar de prachtige opaal in Coober Pedy en hebben enorm genoten van de fantastische natuurwonderen van Uluru, Kata Tjuta, Watarrka ("Kings Canyon" in de boekskes, maar wij zijn fan geworden van Aboriginal-woorden) en de West Macdonnell Ranges.

Aan het echte noodweer ontsnappen we dus voorlopig vrij goed – onze grootste zorg op dit moment zijn de onophoudelijke zwermen vliegen en sprinkhanen die de laatste dagen ons pad kruisen. Het is begonnen in het nationaal park van Flinders Ranges, toen ik er een “kijk eens waar ik ben geweest”-foto wilde maken van de monchichi die al vier en een halve maand trouw aan onze achteruitkijkspiegel bungelt – het heeft me een paar minuten gekost vooraleer er géén vlieg mee op de foto stond. En kijk ook maar eens hoeveel gevleugelde vriendjes Els meedraagt tijdens onze regenachtige wandeling rond Uluru... Gelukkig zijn we sinds enkele dagen gewapend met sexy vliegennetjes die we over ons hoofd draperen van zodra we onze bus verlaten.

Nog snel wat extra foto's van de afgelopen twee weken: een speelse koala die plots de straat overstak in Cape Otway, een verkeersbord op de hobbelige weg naar Parachilna (door een Ozzie die we die dag een paar keer tegenkwamen herhaaldelijk als “Perugia” uitgesproken), een menselijke rotsformatie in Simpsons Gap in de Macdonnell Ranges, de prachtige Ochre Pits -een soort breuklijn in de rotsen waar de Aborigines gedurende duizenden jaren hun kleurstoffen haalden- en een zwemmende sprinkhaan- en muggenhaatster in de Ormiston Gorge...
















dinsdag 9 maart 2010

The Tramps

Eerst een paar foto's, daarna de verhaaltjes...













Mmm, we zijn ondertussen al een dag of tien terug in Australië – in Adelaide om precies te zijn, morgen verlaten we de kustlijn en beginnen we aan onze lange tocht dwars door het droge en hete midden – en we hebben nog steeds geen uitgebreid verslag van Nieuw-Zeeland gebracht... Hoe zou dat komen? Laat ons zeggen dat we ons hier nog altijd zo goed amuseren dat het er niet echt van komt om eens een ganse avond rustig aan de computer te zitten voor een update. Bij onze terugkeer in Melbourne werden we verwelkomd door de familie Vervaet, en de volgende dag waren we al opnieuw onderweg voor een circuit langs de spectaculaire Great Ocean Road, The Grampians (een plots uit het niets opduikende bergketen), het nationaal park van Coorong (denk aan het Zwin maar dan 150 kilometer lang) en de verrassend goeie wijngaarden van Langhorne Creek. En om het uitstelgedrag in het opfrissen van de blog nog te verergeren, hebben we sinds een aantal dagen een extra tijdverdrijf voor 's avonds: een travelscrabble, waarmee we afwisselend in het Nederlands, Spaans en Engels spelen, kwestie van het elkaar wat moeilijker te maken.

En zo dwaal ik weer af... Begin januari hadden we dus gedacht om voor Nieuw-Zeeland af te stappen van de Lonely Planet en over te schakelen op de Rough Guide – we hadden onze buik vol van té vaak weerkerende prietpraat van het genre “sup on crisp chardonnay” of “gorge on superb alfresco dining” in deze “vibrant historical city” of die “thriving community”, over dorpen waar soms -sorry, mate- geen reet te zien is en geen kat op straat loopt. Niet dat de Rough Guide zoveel beter was, maar goed... Al bij de eerste plannen hadden we door dat we zouden moeten opletten voor de onophoudelijke marketingpraat over de zogenaamde musts die je in Nieuw-Zeeland zeker op je lijst moest hebben staan – en waarmee meteen ook al het geld uit je zakken wordt geklopt. Je moet minimum een aantal van de “Ten Great Walks” doen, meerdaagse trektochten die je lang op voorhand moet reserveren en waar je al snel tegen forse kosten opkijkt voor overnachtingen, begeleiding, vervoer van materiaal en transport. “Je kan je bagage ook naar de volgende berghut laten brengen. En o ja, de beste manier om terug in de bewoonde wereld te geraken is per helicopter, maar per speedboot kan eventueel ook” – dat soort dingen. En tussendoor, waarom niet, ook af en toe een kortere activiteit: in Taupo moét je uit een vliegtuig worden geparachuteerd, je mag Fjordland niet verlaten zonder er gekayakt te hebben, in Waitomo moét je langs een rotswand in een grot abseilen en dan over rubberen banden verderraften, en je bent natuurlijk niet in Nieuw-Zeeland geweest als je in Queenstown niet een paar keer bent gaan bungeejumpen...

Gelukkig kan het ook anders... In de hostels van Anakiwa en Maraehako moesten we de kayaks van de eigenaar maar in het water leggen en konden we meteen vertrekken voor een tochtje op, respectievelijk, de Marlborough Sound en de Stille Oceaan. In Ahipara, helemaal in het noorden van het noordelijke eiland, lagen bodyboards en surfplanken ter beschikking om ten aanval te gaan tegen de golven van de Tasmaanse Zee, golven van een kaliber zoals we er nog maar zelden gezien hebben – en deze keer was ik slim genoeg om mijn bril af te zetten vóór de aanval :-) En in Clifden, Waitomo en Whangarei vonden we grotten zonder kassa's en kunstverlichting maar mét massa's gloeiwormpjes boven ons, waar we anderhalf uur of langer in konden rondkruipen en tot aan ons midden in de modder of het water konden waden – onze zaklampen zijn al goed van pas gekomen!

Hoe plezierig al die sporten zijn, Nieuw-Zeeland is toch vooral een paradijs voor wandelaars of “trampers”, zoals ze er zo graag zeggen. “Tramping” vonden wij vooral een grappig woord als het door Duitsers wordt uitgesproken, Duitsers die trouwens in Nieuw-Zeeland met zovelen zijn dat ze zich er zelfs voor gaan excuseren of, in extreme gevallen, hun eigen nationaliteit gaan verloochenen, tot ze door hun uitspraak van het woord “tramping” alsnog door de mand vallen. Wij hebben ook onze porties “tramps” gehad: korte wandelingen op de gletsjerbedding van de Fox en Franz Josef gletsjers, een stevige beklimming naar een prachtig uitzicht op de Rob Roy Glacier, een pittige tocht over de flanken van de Taranaki (een perfect gevormde vulkaan) en de tocht der tochten: de Tongariro Alpine Crossing – onder een stralende zon.

We ronden af met een interactief moment: op de terugweg van de steile tocht naar het Lake Marian (beloond met een duik in afgrijselijk koud smeltwater) vonden we dit mysterieus papiertje onder een steen op het midden van het pad. Wie helpt ons het bericht ontcijferen? De eerste lezer met het juiste antwoord krijgt -misschien- een postkaartje uit Uluru.